• OEFENSTOF ATHLETIC SKILLS

    Tijdens het seizoen 2021/22 introduceerde KVS/Groeneveld Keukens het ASM-model binnen de jeugdopleiding. Dit model voor veelzijdig bewegen maakt dit jaar onderdeel uit van de wekelijkse trainingen. Met als doel (nog) meer plezier en een bredere ontwikkeling van de spelers.

    ASM staat voor Athletic Skills Model en is gebaseerd op een mix van wetenschappelijke bevindingen en praktijkervaring. Het bestaat uit 10 basisvaardigheden en is erg leuk toe te passen. Het gaat er vanuit dat je eerst een goede beweger gaat worden en daarna een betere specialist in korfbal. Het zorgt voor veel variatie in de trainingen, wat leuker en uitdagender is voor kinderen. Aanpassingsvermogen & creativiteit stimuleren staan hierbij centraal.

    Lees er meer over ASM in dit nieuwsbericht

    10 vaardigheden

    1. Gaan en lopen: kruipen, tijgeren, huppelen, huppen, buikschuiven, draaien, keren, stoppen en starten, looptraining, ladder, sprint.
    2. Springen en landen: rebounden, uit beweging schieten, verspringen, touwtje springen, bokspringen, high-fiven in de lucht, trampoline springen, hoogspringen, dunken, vlucht, hoogte en rotatie.
    3. Balanceren en vallen: rijden, glijden, acrobatiek
    4. Klimmen en klauteren: steunen en hangen, paalklimmen, paalhangen, over het hek klimmen, kastspringen, kruiwagen, muurklimmen.
    5. Zwaaien en slingeren: schommelen, zwaaien in hang, zwaaien in steun, slingeren.
    6. Bewegen op muziek: muziek maken, ritme, dansje, spiegelen, bal stuiteren, samen iets tegelijkertijd doen, reageren op een signaal van de trainers, steen/papier/schaar, loopritmes/looptraining, ladderwerk, beweegbanen, bankspringen.
    7. Gooien, vangen, slaan en mikken: stuiteren, jongleren, hockey, beachball, softball, assist geven, rebounden, borstgooi, ingooi, één hand, badminton, tennis, padel, rugby, scoopbal, tafeltennis.
    8. Trappen, schieten en mikken: dribbelen, slalom, opwippen, mikken, high kick (kickboksen), dropkick, passing.
    9. Stoeien en vechten: tillen, heffen en dragen, trekken en duwen.
    10. Rollen, duikelen en draaien: om de lengteas, breedteas en diepteas, koprol maken.