• INRICHTING TRAINING

    Korfbalecht trainen

    • Spelers leren korfballen door te korfballen, niet door rondjes om het veld te rennen of alleen maar te schieten op de korf. Spelers leren korfballen het beste in vereenvoudigde spelsituaties.
    • Train 80 procent van de tijd in spel- of partijvormen met 1, 2, 3 of 4 palen. Niemand staat stil.
    • Train zo veel mogelijk met tegenstanders dus met met weerstand. Bijvoorbeeld 3 tegen 3, maar oefen ook in overtalsituaties.
    • Geef altijd een opdracht mee in de oefening.
    • Gebruik bij zo veel mogelijk oefeningen een bal en korf. Liefst voor alle spelers een bal beschikbaar.

    Veel prikkels en variatie

    • Veel herhalingen van de korfbalacties in steeds andere spelvormen.
    • Korte uitleg en korte oefeningen.
    • Maak gebruik van meerdere korven, grootte speelveld, aantal ballen, type ballen, hoogte korf of gebruik een schotklok.
    • Variatie in onderwerp en oefening zorgt voor het vinden van de optimale bewegingen i.t.t. langdurig herhalen van dezelfde beweging. Minder nadruk op techniek.

    Succesbeleving afstemmen op leeftijd en niveau

    Met overtalsituaties creëren we voor alle spelers succesbeleving.
    Loopt of lukt de oefening niet dan passen we de oefening aan zodat het wel lukt.

    Creativiteit

    • Creëer regelmatig chaos en laat de spelers zelf oplossingen bedenken. De wedstrijd is onvoorspelbaar, de training dus ook.
    • Sta risico’s nemen toe.
    • Creëer uitdagingen voor je spelers.
    • Geef niet continue aanwijzingen.
    • Laat ze spelen.
    • Stel vragen waardoor je spelers over hun eigen spel na gaan denken.
  • SAMEN TRAINEN

    KVS wil dat alle teams tot en met de D-leeftijd (tot 12 jaar) de eerste training van de week gezamenlijk starten. Daarna gaan de teams uiteen, of een aantal teams trainen samen. De voordelen van gezamenlijke trainingen zijn: iedereen krijgt dezelfde training, binding binnen dezelfde leeftijdsgroep, het bevordert het contact en communicatie tussen de trainers en onervaren trainers leren van ervaren trainers.

  • ANDERE TIPS EN TRUCS
    • Gebruik zoveel mogelijk ballen en materiaal. Liefst alle spelers een bal en 1 paal per tweetal.
    • Doe alle oefeningen met een tegenstander.
    • Minder stilstaan of uitrusten - tempo in training - veel afwisseling - korte oefeningen.
    • Zorg voor veel plezier in je training; veel actie en iedereen moet een keer winnen.
    • Durf oefeningen te stoppen als ze te lang duren.
    • Zorg dat oefeningen na elkaar zoveel mogelijk dezelfde opzet hebben. Ga dus niet van tweetallen naar drietallen - dan weer alleen. Afwisselen kan en is zeker leuk maar plan je training zo dat dit niet het tempo eruit haalt.
    • Doe af en toe zelf mee met een oefening. De kinderen vinden dat erg leuk en jij kunt ze de goede kant op sturen.
    • Gebruik de taal van de kinderen om een beweging begrijpbaar te maken.
    • Minder praten/uitleggen - meer doen.
    • Stimuleren op gang houden.
    • Voorbereiden - weten wat je doet.
    • Waarnemen - wat gebeurt er en dan aanpassen (moeilijker of makkelijker).
    • Alle oefeningen hebben met schieten te maken.
    • Let op de aantallen: meer spelers bij korf = minder schieten.
    • Neem een actieve enthousiaste houding aan en corrigeer waar nodig.
    • Maak oefeningen eenvoudig - zodat de kinderen veel succeservaringen hebben.
    • Laat de kinderen meedenken - stel ze vragen.
    • Doe veel partijtjes en onderlinge wedstrijdjes. Coach alleen op het doel/aanwijzing die je hebt afgesproken.
    • Geef tijdens de training evenveel aandacht aan alle aanvalsacties (4) van korfbal. Dit zijn: schieten om te scoren - vrijlopen om te schieten - assist geven en balbezit houden.
    • Probeer eens 2 weken lang alleen maar op vrijlopen te trainen. Verzin zoveel mogelijk oefeningen. Vertel de kinderen ook over welke korfbalactie het gaat.
    • Probeer om van alle kinderen aanvallers te maken. Een aanvaller beheerst alle 4 acties - een complete korfballer dus.
    • Beloon tijdens de training en de wedstrijd niet alleen de doelpuntenmaker maar ook de speler die de assist geeft en de rebounder (balbezit houden).
    • Ga altijd uit van de korfbalactie.
    • Je kunt oefeningen makkelijk/moeilijk maken door met de aantallen te variëren. Bijvoorbeeld in een partijvorm 2 tegen 3 - de 2 beste schutters tegen de 3 mindere schutters (zodat de beste schutters meer uitdaging/weerstand hebben en de 3 mindere schutters meer succes kunnen ervaren).
    • Varieer! Neem een doorloopbal met verschillende soorten ballen. Of varieer in de aanloop door bijvoorbeeld eerst een pirouette te draaien of eerst in de handen te klappen voor de aangeef. Varieer in omgeving door bijvoorbeeld een doorloop vanaf een heuvel of op het echte gras. Ook kun je variëren in de aangooi: heel vroeg - heel laat - hoge of lage aangooi. En laat ze eens een doorloop nemen op een hoge of een lage paal.
  • IMPLICIET TRAINEN

    In de trainingsstof proberen we "impliciet leren" te stimuleren en passen we trainingen aan op het niveau van ieder individu.

    Kinderen leren spelenderwijs en impliciet het best waarbij we spelers zelf laten ontdekken hoe het moet. Ze leren door te doen, zonder bewuste technische aanwijzingen van ons (expliciet). Diegene die leert kan dan ook niet duidelijk verwoorden wat de beweegregels zijn, maar is wel succesvol in het doel. 

    Hoe doe je dat nou, impliciet trainen geven?

    • Vragen stellen (reflectie); als trainer/coach is het belangrijk om vragen te stellen over het doel van de oefening, het leerproces en het resultaat. "Hoe gaat het?" "Waar kan ik je mee helpen?" "Hoe bedoel je dat?" Hierdoor worden de spelers zich bewust van het doel en komen ze zelf met oplossingen.
    • Foutloos leren; van makkelijk naar moeilijk. Begin met een oefening waarbij de korfbalactie heel vaak lukt. En ga daarna verder naar de volgende oefensituatie die wat moeilijker is. Bijvoorbeeld de afstand tot de paal steeds iets verder vergroten bij een schot. Of misschien is het raken van de korf bij de kleintjes al een punt waard.
    • Analogie leren; door middel van een metafoor of beeldspraak een beweging uitvoeren. Bijvoorbeeld bij het schieten; juichen/uitzwaaien nadat de bal de handen verlaat. Of de verdedigende houding; doe alsof je op een surfplank staat/onder een laag plafond loopt. De tegenstander de pas afsnijden; deurtje dicht.
    • Differentieel leren; het aanleren van vaardigheden in wisselende omstandigheden. Bijvoorbeeld bij een doorloopbal. Je kunt variëren in materiaal; een doorloopbal nemen met verschillende soorten ballen. Of variëren in de aanloop door bijvoorbeeld eerst een pirouette te draaien, of eerst in de handen te klappen voor de aangeef. Variatie in de omgeving kan aangebracht worden door bijvoorbeeld een doorloop vanaf een heuvel of op het echte gras. Ook kun je variëren in de aangooi: heel vroeg, heel laat, hoge of lage aangooi. En laat ze eens een doorloop nemen op een hoge of een lage paal.
    • Observerend leren; oefeningen nadoen/imiteren. Doe het zelf voor, een teamgenoot of vraag eens iemand van de selectie om te helpen.
    • Leren met externe focus: alleen het doel is van belang, bijvoorbeeld het scoren. De speler leert zonder dat hij zijn aandacht richt op de uitvoering. Laat de spelers bijvoorbeeld hun aandacht richten op de korf (waar moet de bal komen?) en bijvoorbeeld niet op de stand van de handen.